Hendrik Conscience / zijn persoon en zijn werk
." en in een kunstkritiek die hij een jaar vroeger voor een Antwerpsch nieuwsblad schreef, verontschuldigt hij zich over zijn groote toegevendheid voor jonge sc
ience l'innocent" noemde hem Dumas père, die een roman met dien titel schreef waarin hij de figuur van Conscience en diens schoonste schepping, "De Loteling," tot een enkele versmolt. De meeste zijnerergroeid; vaderlandsliefde, naastenliefde, verdraagzaamheid lichten niet enkel uit elk van zijn daden, maar ook in zijn werken worden ze door elkaar gevlochten. Hun gedurig samengaan werd tot een temperam
erels van Vlaanderen"
"Heldenmoed" en "Vaderlandsliefde" er bij te pas. Een bijzondere atmosfeer hangt om Conscience's romans, die zi
ze opvallen aan iemand die van buiten af haar producten nadert, maar een bekoorlijke na?eviteit en fijne gevoeligheid omgeeft hen soms met een bijzonder schoon, dat hem ontwapent. Leergierigheid van ee
Het is getiteld: Het yzeren graf, en stelt de treffende levensgeschiedenis van eenen Antwerpschen
eeslust onder de Burgers op te wekken door treffende en belangryke tooneelen, en de vaderlandsliefde aenvuren door het verhael van de daden des voorgeslachts." Door den "Wonderspiegel der natuer"-waarvan alleen de "Eenige bladzyden"
erd, korrespondeerde over wat hem onduidelijk was met een paar geleerden, bezocht Brugge en het slagveld van Kortrijk, maar gunde zich den tijd niet om de opgedane stof te laten bezinken. Geschiedkundig inzicht had hij niet verworven. Liever streelde hij de eigenliefde van den lezer, met klinkende volzinnen over Vlaanderen's grootheid: het werk is éen verheerlijking van de vrouw en van de volkshelden uit den grootschen strijd. De ko
geworden. De stad breidde zich niet uit, het leven was kleinsteedsch. Aan onbeduidende gebeurtenissen wordt in de dagbladen een overdreven
lag gegeven over "Een hertroerend vertoog dat vóor
n; zy riep hem toe met den naem, en, ? verbaesdheid! het was haer kind. Den zoón, welken men misschien in Afrika of in Spaenjen meende gesneuveld te zyn, vloog in de armen zyner moeder, en zy omhelsdde elkander met zulk eene uytstorting van tranen, dat al
en: "Rikke-tikke-tak" en "Blinde Rosa" berusten op zulk een onverwachte te
reisbeschrijving van den Hollander Van den Bergh. De auteur geeft blijk van geest en opmerkingsver
oudere vrouw, wier huif, die gij kent door de afbeelding van Annemie uit Consciences "Hoe men schilder wordt," u het Braband voor den geest roept, zooals het was onder de Oostenrijksche monarchie, en welke muts nog zal blijven leven door de schilderijen van Teniers, als ook de vrouwen even als de mannen hier de schilderachtige kleeding van vroegere dagen zullen hebben afgelegd voor den demokrat
erlijk. Vele bladzijden uit "Hoe men schilder wordt," "Het geluk van ryk te zyn" en andere Antwerpsche verhalen geven met al hun kleur en geur het leven uit straatjes en stege
innerlijke. Voor het oppervlakkige van de gevolgen der revolutie was de reactie vrij algemeen. Het teveel aan ongewenschte gasten dat zich in Belgi? had gevestigd, werd door het volk met den naam "Fransche ratten" bestempeld. Zelfs vreemdelingen merkten den ongewonen toestand op.1 Maar een diepere nawerking werd door een kleine minderheid opgemerkt en te keer gegaan. Uit "De Roskam," het bl
n het kleinburgerlijke. Alle verzuchtingen, alle vreugden en leed van die menschen werden in zijn werken weerspiegeld, die een schat kunnen worden voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de burgerlijke cultuur. Als hij niet trachten wil om andere onderwerpen, romantisch-fantastische of historische, te ontwikkelen, treft hij den toon. Niet enkel d
iefdadigheidsfeest werd uitgesproken, herinnert hij aan gebeurtenissen uit den tijd van de omwenteling: "Het was in 1830, in den akeligen nacht van het bombardement. De Kloosterstraet, de kerk van St. Michiels, de koninklyke handelstapel, stond
een vrouw voor 't eerst door een arm kind in hem ontstoken werd. Hij had als zwervend soldaat een onderkomen gevond
hadden gewacht om te ontbyten. Myn blik viel op het meisje; zy lachte my eenvoudig doch
my ter tafel wilde roepen; en als het schaemrood myne
vertrekken moest, werd hij "nog dieper ontroerd" als hij "verder zich omkeerende, h
et zoo schrikkelijk begon te waaien, "dat er een heel stuk uit den leemen muer vloog. Janneken en Mieken kropen nog dichter bij een en trokken het hooi over hun lyf; maer de wind, die in het huis sloeg, was zoo koud en zoo scherp dat de twee onn
r 's morgens ieder zijn deel van het brood kreeg, werd Lena alleen benadeeld. Doch "haer oogen klaegden niet ov
opkomst van de romantische schilderschool, was hij zeker de meest vatbare voor de weeke gevoelens van de romantiek. Toch onderscheidde zijn sentimentaliteit zich niet van die zijner medeburgers. Wanneer hij in de jaren '40 met een and
hare letterkunde, worden we niet langer gehinderd door Conscience's smachtende gestalten, wier "blauwe oo
jn vrienden, zelve de "droomer" werd genoemd. Te vergeefs zoeken we in zijn romans de ontwikkeling van-, en de beheersching, de overwinning van omstandigheden, dóor-een karakter. We zien ook geen onderl
lie in den uitersten nood gered door den verkoop eener schilderij. De held van het verhaal waagde een laatste poging door zijn stuk naar een tentoonstelling te zenden en heeft het vast besluit genomen de kunst vaarwel te zeggen, zoo hij niet slaagt. Heeft Conscience niet eenzelfde crisis
evensloop, zij doen soms, om de ontknooping te vergemakkelijken of hun schepper te voldoen, zeer onverwachte daden. De strenge kolonel uit "Rikke-tikke-tak," die bij verrassing een bedelaar
heden, minder goedhartig wordt of hardvochtig, tenzij het in de bedoeling van den schrijver lag, den toevallig booze door het gewicht van zijn ondeugd zelve te laten omslaan tot zijn tegendeel: zoo zweert baas Gansendonck na den dood van zijn kind zijn hoogmoed af. Allen
leeft hij met zijne dochter op een zolderkamertje in een verre stad; het meisje naait. Nochtans blijven hun kleederen zindelijk en "wat zy ook hebben gepoogd om hunnen vorigen s
er de open lucht gebeurt, rond eenige voorwerpen, die in de sensatie, welke de beschreven handeling ons moet geven, zooveel deel hebben als de accessoires op de schilderijen
rt er alles, behalve een paar scènes, in den tuin. Zijn
m over het pad uitstrekte en nederboog. Daeronder stond eene tafel en twee stoelen. Een boek, een
uerwerk in de hand, liet beide weder vallen, en legde welhaest, onder wegvoerende gepeinz
sschien zijn schoonzoon wordt, gaat zijn dochter hem zoeken. Hij zit
Dan legt hij het hoofd op de tafel en weent. Wanneer hij eindelijk gedwongen wordt op reis te gaan, en misschien voor goed haar moet verlaten, "scheen zy verpletterd en zocht met bevende
laten. Als nu iemand een meisje, rustend onder het oog van haar ongelukkigen vader, aldus beschrijft: "de Katalpa-bosch had vele zijner bloemen op haar hoofd laten dalen en hare rustplaats met sneeuwwitte kelken bestrooid; zij droomde nog immer voort; de zware haarlokken lagen verward rond hare wangen,"-hoe kan h
. De verhalen van zijn vader, zijn eigen gewaarwordingen en wat nog dagelijks gebeurde
nert aan zijn eigen wedervaren op de heide, wanneer hij ziek
De Loteling", (do
stilte verloofd: een liefde, die ongelukkig dreigt te worden, want Jan moet naar de kazerne. Hij is reeds eenigen tijd vertrokken en omdat hij niets van zich laat hooren, schrijft het meisje hem een grooten brief. Na lang wachten ontvangt zij het antwoord: Jan is blind geworden. Zij zegt de waarheid niet
brief aan den loteling." Het essentieele echte
elde nog de glasachtige zomerwasem; geen windje lispelde in het loof; de vogelen zaten hygend en stil in het roerloos gebladerte; a
n het eiken schaerhout, lag een soldaet met het hoofd op zynen ran
blik op hem gevestigd, terwyl zy, in de diepste stilte, met e
emdamp. De lieve Veldklok boog hare bellekens over zyn voorhoofd; lager, aen
int over zijn ongeluk met aarzelende woorden te spreken. Hij wil niet, dat ze zich met hem verbinden zal, maar durft zijn ged
niet verdragen! En zoo wil ik niet blyven gaen. Zit hier wat tegen den weg, tot dat die leelyke dingen uit uw hoofd zyn." Zy leidde den blinde by den
en, hij zwijgt en volg
klinken in den mond van het boerenmeisje-is het verhaal van een droom, die hem
t zeggen; maer het moet toch wel zyn, want hoor eens wat my dan overkwam.-Op eenen keer kreeg de maen eenen mond en allerschoonste blauwe oogen, en zy begon te blozen gelyk eenen appel, en zy lachtte my zoo vriendelyk toe dat ik er zuiver van ontsteld werd. Van myn leven heb ik geene vrouw gezien met zulk schoon en minnelyk wezen; want, als er zulk eene op de wereld was, de menschen zouden er zeker op hunne knie?n voor gaen zitten. Ik geloof het wel: luister maar eens voort.-Allengskens groeiden er armen aen de maen en een lang kleed met groote gouden bloemen; op haer hoofd stond eene zilveren kroon van zeven blinkende sterren. Op haren arm droeg zy een kind, schooner nog dan de engeltjes in den hemel. En, och God, Jan, het was de Onze Lieve Vrouw van de schouwplaet, die levend was geworden, en, met Onzen Lieven Heer op den arm, daer in de lucht mij toelachte en tee
as trat den grossen Kreuzzug nach Belgien an, um sein Kreuz daselbst aufzupflanzen. Nach Ve
n seit seiner Re