Hendrik Conscience / zijn persoon en zijn werk
, avontuurlijke, dat daar werd voorgesteld op het klein tooneel, gedreven door niet te zeer zichtbare volks-kunstenaars, die, in een werkpak, met groote handen de draden vasthielden van een
mantel van rood fluweel sleept haar achterna; haar keurslijf is van blauwe zijde met zilveren looverkens; hare gansche kleeding, haar hoofd en hare armen gl
geheven: dit wel zeggen dat zij gaat spreken.... Genoveva spreekt van haren lieven man, den paladijn Siegfried, en laat den aanhoorders, onder veel beklag verstaan dat hij vertrokken is, om tegen de
n en er felgekleurde bloemen dragen. "In 't Wonderjaer," zijn eigen werk en toch misschien sinds zijn bezoeken aan het marionettenspel het eenig Vlaamsch literair produkt dat hem geboeid heeft, staat onmiskenbaar in het teeken van de bijzondere rhetoriek van den ouden kleinen schouwburg. Hoor hoe op elk van die woorden een klemto
hen Godmaert en zijn
n de getuigenis van een
ie man?" vro
iano
ook een Spaenjaerd. Zy he
aeg ik n
in onzen geest moeten evolueeren, verdwijnt nochtans langzamerhand. In den "Leeuw van Vlae
frisch en geheel aan het bevattingsvermogen van het volk aangepast. Is het geen reminescensie van een gehoorde vertelling, deze zin uit "Houten Clara": "Misschien zouden de meest
n gelouterden verteltrant, zonder moeilijkheid in de taal, plastisch, en onmiddellijk te begrijpen. Een ervan is "Knagelyntje," de geschiedenis van een klein ratinnetje, dat ontevreden is met haar lot. "Het viel dan ziek en kreeg de teering: op de
orden we als door een vriend, die in een land heelemaal thuis is, binnengeleid. "Op eenen schoonen herfstdag van het jaer 1846, rolde de diligence van Antwerpen op Turnhout, volgens gewoonte, ove
glansd; het loover der boomen was van zachter groen, de nederige huisjes lachten hem tegen,
acht die het veld omzoomt en om de zandheuvels, groeien "de waggelende jeneverboomkens." Deze woordverbinding wordt h
fde novelle nog
... Welk verblydend gedacht rees er dan uit haren boezem tot haer lachend gelaet? Zy wist het zelve niet.-Zie, zy opent haren schoonen mond: zy zingt!
onophoudelijke arbeid-honderd boekdeelen en tallooze redevoeringen, vlugschriften en dagbladartikels!-gaf haar op een einde die zoetvloeiendheid, die in zijn betoogend proza-zijn inleidingen en het beschrijvend gedeelte van zijn romans-den lezer zoo dikwijls verrast. De voorrede van "Jacob van Artevelde" is mooi om den regelmatigen, en toch niet eentonigen val der zinnen. "Er is, aangaende de nagedachtenis van Artevelde, in de Geschie
len: de nyd verblindt hen." Soms wordt hij door den roes van zijn eigen woorden bedwelmd, en bemerkt niet dat hij zijn zin niet eindigt of onzin schrijft: "De wals volgde op den samendans, en deze werd onmiddellijk weder door den wals vervangen." In het vuur van een beschrijving l
een ver land naar zijn geboortedorp terug. Niemand erkent hem. Hij ziet over de velden het kerksken blinken, achter de lieve beek en de vertrouwde boomen; hij ziet in gedachten de
h "sehnend" in de plaats van den verloren zoon, het lied te luid in zijn verbeelding hee
fdheid en geringe kennis he
een speeltuig dat hem eigen was, om het te verruilen met een ander, dat onvoldoende gekend was ook door zijn leermeesters en vrienden en w
rin hij aan zijn geleerden vriend Snellaert de vertaling vraagt van een aantal Fransche uitdrukkingen: den 9en Mei bedankt hij Snellaert die hem de woorden "laet" en "vrijlaet" heeft bezorgd; "Echter
n-Nederlandsche of vergezochte wendingen: "De vrouw zich niet
ikt heb is die, welke door de meeste geleerden in onze tael gebruikt wordt. Nochtans ben ik er dikwyls afgeweken, wanneer de zachtheid of harmony zulks vereischte. Om deze rede schryf ik: peerd of paerd, grouwel, gruwel, dier, duer, enz..... Ik heb ook geene zwarigheid gemaekt in het gebruiken van verouderde woorden, die my dienstig mochten zyn tot het afschilderen myner t
vooral wanneer een begrip hem betrekkelijk nieuw was. Uit zijn didaktisch werk "Eenige bladzijden uit het boek der natuur" lezen we "werkende en wederwerkende barnkracht," "zinsverstand" voor "instinct," "eigelingen" en "eigelingschap," en vinden elders "volgbeeld" en "eendenkerij" (melancolie, landziekte.) Door zulke inspanning verkrijgt hij picturale vormvaardigheid: "zoo omhelz
er toch altijd blauw, en rose en rood op het blad. Over de schoonheid van Amelberga hooren we niets dat ons die werkelijk kan laten vatten. We vernemen enkel over "de open blik harer blauwe oogen" en dat zij "statig
n aan iemand die eenvoudig naar den weg vraagt, "dat de stad