Hendrik Conscience / zijn persoon en zijn werk
alle, die, zooals Conscience het zelf verhaalt, "voorzag dat God haar kinderen zou verleenen". Van den 8en Januari 1827 tot den 19e
aan. De jongens hebben reeds een beroep moeten kiezen en geld verdienen. De kluis op den "Groenen hoek" wordt nu verlaten en in het opkomende Borgerhout wordt een zaakje begonnen. In December 1828 betrekt Conscience zijn nieuwe woonst. Hendrik wilde geen handwerk leeren: hij had gehoopt een naturalist te worden. Nu had hij echter de school van meester Vercammen moeten bez
mmen hielp hem voort en liet hem naar de school van Shaw overgaan, waar hij beter Fransch leerde, en va
zijn-en kocht ten einde raad en over de kosten nog morrend, zijn zoon een afgedragen kleed, dat hem niet paste
as dus een lijdensweg. Hij kwam bijna weenend van ergernis te huis, en vond bij niemand troost. Vooral n
e. Alleen zijn sympathieke stem, en zijne innemende manieren, deden de baldadige jeugd kalmer worden en wonnen ze ein
Hij delft gevallen kogels uit te midden van het gevaar. Later, als de strijd binnen de Antwerpsche wallen gevoerd wordt, tracht hij zich nuttig te maken, al wordt hij dikwijls om zijn kinderlijk tenger uiterlijk vernederend afgewezen. Buiten weet van zijn vader laat hij zich als vrijwillige
n en wordt vanwege zijn behendigheid met de pe
eid was den opstand genegen, zoodat de vrijwilligers op de dorpen doorgaans goed ontvangen werden. Zoolang, natuurlijk, tot er gebrek kwam aan voedsel en de tuchtelooze zwervers ba
n kleine hut, alleenig, waar hij met de arme bewoners het stukje spek deelt, dat vrienden hem hebben meegegeven. Hij vertelt, bij het warme vuurtje, dat nu opflakkert om den aangekomene, van zijn tehuis, zijn kindsheid, zijn ouders, zijn onderwijzerschap. Een groote liefde voor de menschen, die hem liefderijk ontvingen, vervult hem. Hij gaat vermoeid slapen, 's Morgens
p verlieten, voegen zich bij hun makkers. Na den slag wordt een doelmatiger indeeling toegepast en de tucht versterkt. De droomerige foerier wordt in zijn rustig leven gestoord. Hij raakt
m bezoeken na zijn uitbundige klachten en hem iets later schreef: Het leven is geen droom, al zeggen het de filosof
erdedigde met André van Hasselt en nog eenige jongeren de nieuwe dichterschool in Belgi?, in het Fransch. Hendrik zag voor zijn oogen verbaasd een vuurwerk van geestdrift opsteken, waarin een glans van roem lichtte. De naam van zijn vriend werd in tijdschriften gedrukt en een benijdbaar geluk scheen het hem, zoo gepassioneerd te
encieux...." In zijn cel grift hij in den muur hoe hij verlangt naar de stad, de Schelde en haar wazige einders. Op een nacht, na zijn degradeering, zit hij op een houten koffertje te schrijven. Met papier en een kaarsje had hij een kleine lamp gemaakt, die all
denkt erover na en bij een van zijn brieven voegt hij een opstel, dat hij "eerst voor (zich) zelven in de tael van (zijn) land had opgeschreven."-"Ik weet niet hoe het komt," zegt hi
ven van Vlaamsche dichtkunde, ontvangt zijn raadgevingen en eens, als hij terneergeslagen is, een tamelijk lang vers, "Voor droefgeestigen" dat hem als troost en voorbeeld dienen moet. Hij verontschuldigt zich herhaaldelijk over de slechte taal van zijn brieven, en schrijft dat hij den dichter Van Duyse, die te Dendermonde verblijft,