Hendrik Conscience / zijn persoon en zijn werk
emen heeft gelaten van wat hem van zijn onbezorgde standgenooten, van zijn omgeving die rustig haar dagen sleet, zou onderscheiden; aanhoudend werkend om zijn idealen aanschouwelijk te make
n mengt. Het klatergoud en de verrukkende uitingen van de marionetten in den poesjenellenkelder, die uit het halfdonker van hun tooneel zijn oog en hart boeien, doen hem droomen van ongewone gebeurtenissen, die voltrokken moesten worden. Als hij volwassen is, een man, en evenals vroeger mensc
en. Gevoelig, hecht hij zich aan den man die hem een doelbewust gevoel van eigenwaarde gaf, en volgt hem in zijn flamingantisme. Hij handelt daarin als een echt volkskind. Het verleden van zijn stam ligt braak; wat zijn verlangend maar ongelouterd gemoed treft, wordt erin vastgehouden als in een spiegel, die altoos het zelfde beeld omvat en
aren door gemeenzamen omgang aan te moedigen. Hij geeft zich rekenschap van den invloed, dien zij op zijn verbeeldingsleven uitoefenden. "Weet gy niet Gustaf," vraagt hij in een fees
overhelt, en een factor is in elk van zijn romans, is, als instinkt, een v
"voor den mensch immer te zwichten, wanneer hy zich, als persoon, dreigend tegenover my stelde. Het moge onuitlegbaar schijnen, het is echter zoo: tegen vuer, kanons en alle stoffelyke gevaren kon ik staen zonder merkelyken schrik; maer den mensch alleen vreesde ik als een wezen voor hetwelk i
er reden, aan de trouw van zijn geliefde twijfelt, en in het bosch blijft ronddolen, is een onbewust trouw