De roman van den schaatsenrijder
g goed die eerste
nder een heilig-blauwen, sereen-stillen hemel, zóó schoon, zóó rijk, dat i
t de Amerikanen "Fall" o
de eerste de beste gelegenheid waar om die overweldigende stad te verlaten en lang
ten. Het is nu jaren en jaren geleden, maar het beeld staat als
lente; of donkerpaars en bijna zwart als blad van artificieele rouwkransen. Ik zie hardroode slingerplanten, als strepen en beken van vloeiend bloed langs de grijze rots tot in de diepte kronkelen; en op de boot zie ik dames, in witte zomerkleere
e gansche Ooststreek van Amerika onder stralende zon en die
n. Maar als men zijn rug naar het gedrocht toekeerde en stroomopwaarts liep, met inspanning ploeterend langs den oever en van rotsblok op rotsblok tusschen 't ziedend water springend, dan was het tafereel van een overweldigende grootschheid. Het gansche meer, tusschen de steile oevers gekneld, kwam, als van een berg, met alles-vernielende kracht op je aanstormen en je voelde de rots onder je voeten dreunen, terwijl het om je heen schuimde, en bruisde, en suisde, en kolkte, om er
dient te ondergaan. Het is mij daar te watermolenachtig, te veel in 't groot wat wij gewend zijn in het klein te zien. Dat komt ook al weer door die afschuwelijke fabrieken daar in de buurt: door die brouwerij, of die houtzagerij, of die electrische centrale,
het schuimend water uit de diepte van de aarde zelf opstormde en kolkte. 't Was iets als uit een andere, nog ongevormde wereld en in verbeelding liet ik mij gaan en
haar vriendelijken glimlach. Ik hoorde haar beminnelijke stem, en ik hoorde ook den loggen klompstap van haar vader en de brabbelstem harer moeder, die achter de schenktafel "dreupelfs" ging halen. Ik zag en hoorde alles; al het aardige en lieflijke en ook het tergende en kwellende: haar ontrouw, haar akelig gescharrel met den boerenpummel en nog anderen; en ik zat daar stil over te mijmeren en te peinzen, dààr, in die Amerikaansche wildernis, zoo verre van haar weg, en