De komedianten
vlietend, de nauwe, hellende, kronkelende straat over, haar groot, gebarsten plaveisel overstroomende, mede voerende allerlei afval, tot juichend ple
uwbare boefjes. De deerne Gymnazium-zoo bijgenaamd, omdat zij in jeugdiger dagen een leerschool geweest was voor jonge athleten en gladiatoren-had een blik naar buiten gewaagd, een paar woorden toe schreeuwende aan haar slavin, de kapster, die zij over haar huisje in haar kapwinkeltje
ge, lage huis van den leno, Taurus met den stierennek, keken de gekapte meiden even uit maar zetten zich niet op hare gewone plaatsen langs den muur-naam, prijs, opschrift boven zich-te kijk en
pilaar walmde in een ijzeren nap een oliepit. De lucht was onadembaar voor wie binnen kwam, om zoo veel walm van olie, smook van pitten, wazem uit ademen en wadem, die uit de keuken drong, om dien damp uit natte kleêren, om dat zweet van zoo veel zwoele, samen klompende lijven, maar eenmaal binnen, voelde wie at of dronk het welbehagen hem door gloeien. Geene taveerne toch was er beter dan die
ollen als sponzen en Nilus keek vlug elk bord na en de drie binnenslaven brachten de spijzen rond en het geld er voor dadelijk terug, dat Nilus' moeder, dikboezemige Alexandrijnsche, na telde, weg borg en met balletjes verrekende in een rekenbord vol vierkante waard
nd trekkende bedelpriesters van Rheia Kubele, de Groote Godin, wier groote feest der Megalezia naderde-geweigerd, toen ze in de Suburra waren verschenen met hun juichenden, dansenden, dwazen troep, tamboerijnen rinkelend, rondom hun ezel, waarop, in een kastje, sluierbedekt, zij hunne godin, Moeder der Goden, mede voerden. Hij had ze eerst geweigerd; zij waren wel zeven van die verwijfde kerels om hun reus van een Archigal heen, maar zij hadden honger, hadden zij hem gezegd, en dorst, na een heelen dag door den regen loopen over de landwegen buiten Rome en dan, ze hadden geen geld opgehaald en ze wisten niet waar te overnachten en nu, waarachtig, had hij ze toe gestaan, dat zij daar, in dien hoek, zich opschoten; ze vraten en zopen
oek?? donderde hij hun toe, boos. An
smoeds, bedenkende, dat hij ze toch niet kòn de deur uit zetten, ter wille van de godin Rheia Kubele, die zij mede voerden. Ja, de goden hadden veel te verduren van hun onwaardige schep
e vrouwen en drongen zich door de volte, den smook en het geschreeuw en veroverden eindelijk een plaatsje op een der lange, houten banken
e ze waarac
toch dadelijk te herkennen als patricische vrouwen en zij schenen die herkenning niet te betreuren want lachten er om tegen elkaar. Zij waren tusschen de matrozen uit Ostia en hun luidruchtige meiden een
een weggeloopen slaaf tot een
nen in breede riemen, met koperen spijkers beslagen, waren omsnoerd. Hare bewegingen waren forsch en mannelijk: wijdbeens gezeten, de borst bombeerend, de zware armen van het lichaam af, zoog zij hare worstjes met een aanstellerij van manieren des volks, kwakte de schilletjes op haar aarden bord en slurpte zuigende aan haar kroes. Zij was de vrouw van een senator, zelve geboortig uit een
a, minachtend wijzende, har
k eens die kerels daar
loopen slaaf toe, tot den dief; e
binnensmonds en gluurde nieu
droeg een verkleurde, opzettelijk gescheurde, korte, gazen tuniek en voor den regen had zij een donkeren mantel omgeslagen, die nu was afgevallen. Zij was jonger, fijner, vrouwelijker dan Nigrina; zij bleef zelfs in haar gewilde meidekleedij bijna jonkvrouwelijk en van een lieflijkheid, die nòg patriciesch was in deze omgeving: het was of zij moeilijker dan Nigr
wijf van de arena, vechtbazin, mi
llen bulderden en bulkten de gasten en joelden en juichten en gebaarden van dìt en van dàt als g
zij
l, bedelpries
tinctmatig gehoorzamend het bevel der hooge vrouw, baande weg tusschen de banken en
, wie nooit Herkules de
van Rome? v
ste de Archigal. Wij zijn gekome
na, toen wij samen in Neapolis waren tijdens de Fl
den Archigal een geldstuk t
stte zich de Archigal en hij wenkte de
n boven de plank, dat neêr viel binnen den muur. En op het zelfde oogenblik stak een ezelskop uit het
-ha
egen druipnatte, belooverde sluier over, met eenmaal zilverglinsterende franje, bezoedeld en gescheurd en dien zij op hieven, voorzichtig, als iets heiligs. En openen
r de twee vrouwen; dit heilige beeld, dat gesneden is naar het oerheili
g Nigrina, maar
handen hielden en de godin vertoonden,
e Moeder
us kwam zi
k bleef ste
anding van
Moeder d
oote
a, de
cht besc
en heur on
Moeder d
n haren slu
den Ti
de Groo
de heupen op den rhythmischen dans, waarbij hunne voeten niet weken van
is!
zij rinkelden met hun tamboerijnen en alle de dri
is!
stiet en omdat in den doezeligen smook daar ginds, zoo onverwachts, als een verschrikking, de balkende bek met
a! Hi
iesters en kletterden met hunne rinkelbommen
de Groot
rmende heiligheid er van. Toen sloten de Gallen het kastje, dat zij steeds zoó gehouden hadden, dat de matrozen en de meiden, die ook-en voor niets-kijken wilden, het beeldje
? vroeg
de Archigal en voegde
Blonde, een heilig naveltje uit goudsteen gesneden:
bracht een laadje waarin
der Goden, uit den hemel gevallen en die, met
vrouwen, nu wel begeerig,
te duur in deze taveerne, al waren de koopste
gende waas, waarin aan de pilaren flakkerden de ros- en geelachtige vlammetjes der druipvette lampenapjes. Ommelijnen waren verdoezeld; lichamen verklompten in de drijvende onduidelijkheid te samen tot lijnlooze, kleurlooze liefkoozingen, die, om de volte, de veelte, de vaa
ngeruisch, dat binnen vochtigde, drongen zware mannen, drie, vier
uw aangekomenen. Allen herkenden he
l in hun hoek de Gallen, dronken, en zi
de stralen als uit goten stroomden. Zij gebaarden en drongen, woest, sterk en
akte plaats en, hoe ook, de gladiatoren klompten met de vrouwen samen en sloegen
tbazen met net en drietand, handen thuis, hoor en
plots maar het luik werd hem op
e artisjokken, uitgezogen asperges. Nilus begreep, dat aan de orde niet veel meer te doen was maa
drijnsche, vergoêlijkend de schouders optrekkende en met de
trekken regelmatig en recht, de brauwen en de neus zuiver geteekend als van een Griekschen kop van beeldhouwwerk en die mooie, zachte, blonde knapekop stond op een Herkuliesch maar volmaakt gespierlijnd lichaam, zoo als het half slechts te voorschijn blondde uit de bruin lederen tuniek, die zijn vierkante knie?n en omsnoerde spierkuiten bloot liet, nu de natte, wijde
woont? vroeg de dief d
ium, lichtte de slaaf in; maar Ni
een slag te s
stem, de Christenen een vroom gezang, dat zich verloor in het schreeuwen en schelde
tsende de booze wapenzuster beworstelden, zoo dat de kruiken en kroezen van de tafel rolden en braken en Nilus, verontwaardigd, riep en d
n meid de nicht van de Keizerin Domit
jn moeder genadig was bij mijn geboorte
; des avonds tegen zonsondergan
woedend want lachend bedwongen maar toch ge?erbiedigd doo
ers zitten dan op zijn sc
evestigend Colosseros in e
aar de deur; er is geen plaats, er is geen plaats meer en ik h
shoed op en langen mantel om, een man van zeker gezag; achter hem, verlangend, drongen tal van andere gezichten. De man met d
keek om zich rond en wees wanhopig rondom, dat het
al niet
Ge ziet, dat het niet gaat! En met jullie hoevelen zijn jullie nog?! Neen,
met den hoed deed een pas nader. Hij nam den breedgerande,
ellingen te geven tijdens de Megalezia en hoewel ik met mijn komedianten wel onderkomen gevonden heb, zo? het mij toch ten zeerste aangenaam zijn wat te eten en te drinken te krijgen, want w
us Gabinius staan, den br
r het stemgedruisch der drinkers in de taveerne van Nilus. De ko
waar meer en meer gezichten zich verdrongen, in de regen-overstroomde straat. Ook N
om binnen met uw caterva, met den heèlen troep; kom
lichtte, kijkende als ee
elfs nog saucijs van Lucani?, er zijn jonge kooltjes in laserpicium gestoofd, er is versche ka
dominus en caterva binnen en zij kwamen, zij
dianten, naar mate zij nader kwamen, de bezette banken en stoeltjes
hem te gem
ng gevonden, Lavinius Gabin
r de Suburra, in de nieuwe wijk, heer caupo, antwoordde de dominus; maar vergunt ge mij nu mijn
e zaal door. Want Lavinius Gabinius komt met zijn caterva
mmen door den walm en wasem heen. Ze
inus zijn komedianten,
", somde Lavinius
ius en Cecilianus weêr achter....? Waar blijven zij toch? Twee ?parazieten".... Ja, heer caupo, ik heb een heel
n eerst: na de ?grijsaards" en ?jongelingen", ?parazieten" en matrona-jongens-waar toch Cecilius en Cecilianus bleven?-kwamen de twee groote ?slave"-rollen en twee kleinere ?slave"
cilianus, mijn tweelingen, die de eerste vrouwerollen
ds", een jonge man maar zijn stem was alleen geschikt voor de senex-rollen en met die zelfde senex-stem kòn hij ni
zich had aangewend geestig te zijn; wees maar niet bang: gestole
?mooie tweelingetjes" kon gestolen hebben. Maar Lavinius haalde minachtend de schouders op: d
n bank, op een bed, op een stoel, aan de punt van een tafeltje en Nilus zelve hielp de binnenslaven en de binnenslaven hielpen de keukenslaven en, werkelijk, d
ianten. ....de vette saucijsjes van Lucani? en
je keuken verteld, heer caupo!
elzende, die hij boog over de aarden kroezen heen, zonder zich de m
dolle oogen, hijgenden boezem, over haar rekenbord heen, waar
e rekenen, als de heele caterva kwam avondmalen en natuurlijk terug z
fijntjes; schenk den wijn lieve
aterlachte
blijft in zijn rol! Hij zui
regen, n
j gewaardeerd was geworden en nipte a
iden om de nie
nder haar sluier, in haar kastje? Dàn vergeet je nooit een woord van je rol en wordt je dus nooit gegeeseld en dàn zeg je je diverbium altijd zuiver, lieve schatt
nnen uit hunne palliat?, uit hunne in Grieksche kleedij vertoonde blijspelen van Plautus en Terentius, met een vreemde mengeling van slaafsche onderworpenheid aan hun dominus-gregis, aan maatschappij en noodlot èn een zekeren, stillen trots kunstenaar te zijn, litterair ontwikkeld, te weten de fijnere onderscheiding in hunne spelen, in dier verzen, in de metriek er van, in de geheimenissen van mimiek-saltatio-en voordracht, gesprongen, gezongen, in àl de nuancen hunner kunst, die zij geleerd hadden durende jaren, den stok steeds dreigende boven hun slavenruggen. Hadden sommigen hunner dan een sommetje verzameld om zich los te koopen van den dominus en ?vrijgelaten" te zijn, hun belang bracht toch mede, dat zij den dominus nièt verlieten: als ?vrijgelatenen" hadden zij een zekeren voorrang boven de slaven-artiesten, speelden zij, ook om hun betere kunst, die
kedragers, die zich bij hen hadden gevoegd-somber keken zij over hunne kroezen, meestal stilzwijgend, nu en dan met een enkel donker woord gefluisterd tusschen hunne barre, barsche, stoppelgebaarde smoelen van ruwe mannen, hun verweerde koppen ruig donker doemende uit den walm van vette keuken- of lampenolie en stoom uit druipnatte kleêren-hadden zij en hunne gelijken wel het rècht komedianten te minachten? Neen, zij gevoelden zich gemeenzaam met hen; zij schikten hun plaatsjes in; zij stonden hun hunne kroezen af, nu Nilus er te kort kwa
n der matrozen uit Ostia aan den eersten ?jonge-rol", die tegen Fabull
zelden achter een masker verborg, ging prat op de gunst der vrouw
m den kolom-nek van den jongen reus. Het zal vermoedelijk Plautus zijn: de Men?echmi of misschien wel de Bacchid
enmeiden door elkaar; dan
niet alles
van wat ná komt: dan da
eens ?intellectueel" gevoelende: zoo een mimus, zoo een exod
tegen die dellen, kon hij niet na laten er goedigjes ho
ooneelspeelkunst, in éen woord, staat natuurlijk hóoger dan alleen maar wat
van buiten? vroeg de matro
kent en hakkelen of steken blijft, terwijl zoo een mimus-speler-minacht
rs-kop verborg in een bruine kom vol warme linzensoep, die hij gretig uit slurpte. Maar de mimus-speler, zijn beide ha
uit zijn.... Terwijl het publiek òns dan meer uitjouwt dan jullie omdat ze beter ons dansen volgen kunnen dan al die duizende woor
ijdig de adulescens, zijn vingers nog om de nu
ijd beter als je een masker om hebt om
oenlijk gezicht hebt, riep de ?m
nnikend nog steeds, de mimus; jij hebt een zuigelingensno
grime, bij Pollux, sne
ar liever personatus dan mijn eigen gezicht te besmeeren met
evestigde
tòch als een m
ijd een heel goeden kop;
baar achter òns masker en niet prijs gegeven aan het publiek als ju
elijker als wij geen hou
den met je blank
ziet als een com?dus, want wij blankètten ons niet maa
meende
nijdig de jonge senex in: hij mo
schold de mimus, dw
blijven altijd kunstenaars, kunstenaars-van-het-woord; wij blijven altijd hoog-komiek! Wij loopen niet met Priapus te koop, als jullie doen! Wij werken niet o
verleidelijk
kwam Nilus aan; eten jul
ens een schotel voor met petaso: varke
s uit; heer caupo, jij bent waard, dat we den
zigheidswellust en sloeg voor over met zi
s? vroeg een der
erne uit Ostia, die een dagje uit was met matrozen uit een daar binnengeloopen schip, vol koren, dat
or van-buiten-leeren; wat weet onze Sila nou van al die geleerdheid. Zeg
scens in; die drie-en-een halve eeuw geleden geleefd heeft e
og in zijne vingers. Vindt jij Terentius minder geniaal dan Plautus! Bij Herkles, dat is de eer
de Grieksche voorbeelden nagevo
oo elegant van ta
rhythme en veel minder systematiesch van opb
en zijn, effectvol om uit te spreken! Wanneer vond Pla
ippen en gebaarde met duim
zoo een titel alleen al
e, Grieksche woord sylbe na sylbe: de rijk klinkende
hij veelvraat op de planken, voor de tweede
la tot haar Egyptischen korenschip
en was en den titel van ?Heautontimorùmenos" bijna verstaan had, hoewel ni
araziet" voort over de voortreffelijkheden van Plautu
an het tooneel,
e vertooningen, ste
driegende slaven! E
us èn bij
altijd terugtrekkend, i
j niet gaan? Is het
chop, de heili
jnen zal in de Catac
ij, gaa
rs. Het was om hunne gezichten, om hunne strakke oogen, hun toegeknepen mond. Nauwlijks
eken; toen, bij de
s-slachters! last
even stil. Om zijn genepen mond ontbloeide
loote knie?n van Colosseros; wat werd
ijn op de p?dagogia geweest; o, ik heb zoo veel geld voor ze uitgegeven.... Ze hebben les in àlles gehad, in rhetorica, in alle vrije kunsten, in muziek, in dans.... Ze zeggen dan ook hun rollen als niemand! Ze hebben veel talent: dat heeft zich in hen ontwikkeld. Ik heb ze nooit laten geeselen; ik was bang hun mooie lichamen te bederven.... Ik, ik heb ze bedorven en ze weten zoo, dat ze een potje breken kun
n het laatst, vriend
ie?n hield hij zijn diepe bord, eerst rijkelijk gevuld met soep, toen met vleesch, groente, brood en
po, je weet niet half wat er te doen is om zoo een grooten grex van Neapolis naar Rome te krijgen. Op mij komt alles neêr: de correspondentie met den pr?tor en de ?dilen, op te letten, dat àlles in de contracten vermeld wordt wat er vermeld moet worden-de contracten zijn nù geteekend-; gèld heb ik ui
kenend, met een grijns-als van ee
mentaner in eenen uit. Bedenk, ik, die met de officieele autoriteiten te doen heb, zeg altijd: onze genádige Keizer Domitianus en alle
er geen! po
op dat zeggen,
valt niets bij den
mes, die zich vermommen als een gladi
ng: het zijn niet meer dan
, vriend caupo? Is d
ars en.... minnaressen onder het volk als ze moê zijn van hare gelijken.... Ze moesten eens aan de kaak worden gestel
euwen en langer geleden En zelfs voor onze mimus-stukken zoek ik liefst de antiekste, die van Livius Andronicus, uit.... Maar waar blijven nu toch Cecilius en Cecilianus! Vriend caupo, ik word zóo ongerust! Sedert ik toe zag op de b
riend dominus? Toen was
aar nu en dan in een mimus op: ze dànsen ook fijn. Maar ik meen: ze kennen Rome toch niet
isschien, vr
ondeten, tenzij dat een uitnoodiging hun in het oor is gefluisterd! Vriend caupo, als ze niet te
et huis van Taurus. Hoewel reeds laat in de nacht, zaten-zichtbaar van uit de taveerne-er drie, vier vrouwen voor, op hooge gestoelten; naam, prijs, iets van hoedanigheid was ruw geschreven, obsceen geschilderd boven hare zitplaats. Zij keken verlangend de taveerne in, achter de ruggen langs der twee knapen, die juist de deur hadden geopend.... Of er niemand uit kwam, te gelijk dat er binnen gingen die twee blonde jongens, in éen wijde abolla gehuld. De mantel omgaf hun beider ondeugende tweelinggezichten. De zittende meiden, daar gi
p, juichend, ironiesch, plagend hun meester, die
elijk dan, Cecil
n, de Gallen, al die opeengepakte gasten riepen, als hadd
elijk dan, Cecil
us? riep de dominus opstaande, met zijn stem van onte
ren beiden even groot, niet klein, zeer slank, toch kinderlijk en tevens met iets over zich, dat dadelijk herkenbaar was als dat van den jongen ?histrio": een ironie, een gemak, een ondeugendheid, iets brutaals, al waren zij ?veracht" en slaaf. Niets verlegens was aan deze kinderen-der-planken: thuis schenen zij overal zich dadelijk te voelen, deze stoute zwervertjes van het ?verachte beroep", d
Zij droegen beiden lichtgele tunieken van fijn lijnwaad, borduursel om mouwen en rand en hun lichtgele schoenen, geriemd tot de knie?n, waren nauwlijks van de straat vochtig geworden. Waar waren zij geweest? Hoe hadden zij occazie gehad zich te verkleeden? Waarom waren die mooie schoentjes
de ?jongste"-want hij was ?de jongste" tweeling-sloeg met de vlakke hand onder het laadje met naveltjes, dat de Archigal hem aanprijzend toonde en de naveltjes vlogen op, vielen h
, wijdbeens en breedarms, haar
! blufte Cecilius, waarop de dominus, dadelijk
he dáár komt werkelijk uit
het fijner vond te vloeken bij Castor d
itia en steeds op Colosseros' knie
as geweest, sedert Nigrina zwaardvechtster geworden was. En dat mèt vergunning van den Keizer, haar neef, Domitianus.... Het leven was duf, zonder aandoeningen. Het
steeds boven aller hoofden van des Keizers plotse ongenade.... De Suburra, de kroegen, de bordeelen, Nilus' taveerne, dat alles had Nigrina haar geopenbaard. Het leven van het volk, het minste, van nabij te zien en zich, in het openbaar, te laten omhelzen door een jongen gladiator, omdat het zoo nauw was, dat Nigrina wel dulden moest, dat ze zat op Colosseros' knie, dat deed haar vergeten dien altijd durenden angst op eenmaal, onverwachts, gegrepen te kunnen worden door Domitianus' beulen.... Zonder reden.... Omdat zij gelachen of niet gelachen had.... Ja, hier vergat zij.... Hier zag zij de histriones, vlak bij, hun soep eten...
a tot Cecilius; de ?eers
broêrtje zijn op de planken even zoo mooie meretrice
planken àf zijn, riep de senex, die, om meer da
ns.... zei
ertste Cecilius, brut
ns dich
l.... Ik kàn n
mijn àndere knie, b
' andere knie: de jonge gladiator liet, als k
ang speel jij
rtje, twee-en-
ar, dat je in
dri?, in Klein-Azi?; overal zijn theat
oo van bui
, als je ste
urten hoog op Co
tje heeft een veel te lief rugge
ecilius om den senex te ergeren, die,
leeren? vroeg Fabull
en leeren, zusje. Eer
an ik
, daar ginds, in het paleis, lief zusje? plaagd
er je n
n ?stillen zin" moet mimeeren en zeggen en hoe een ?bewogen zin". En dan o nog een heele boel meer
s, geheimzinnigjes, ergens en fijner had geavondmaald, maar hij knabbelde lekkerbeks de h
Threxen verdiept in de methode hoe het zwaard te werpen van rechter- naa
abinius dr
at altijd jòngens de vrouwe
hier, tusschen dit onwetend publiek, te behandelen met die ?emotie-zoekster
verontschuld
gewone meid, hoor, wat ze je ook van me hebben verteld. Ik word wel eens ontboden op het paleis,
de Keizerin Domitia hier het aldùs wenschte te verstaan
strekt noodig, dat altijd jò
gedanst met de Gallen te hebben, achter Ce
e drie belanghebbenden in de kwestie hosten over elkaar op en neêr. Maar zij
enzaam; die je me doet. Een héel gewichtige vraag.... Er is om die vr
un fijne koppen op stekende, snel radende van mededinging. Natuur
vrouwen de vrouwer
spreken, maar Cecilius en Ce
bben geen stemmen! jullie zijn veel te klein ook, voor de klassieke komedie! In éen woord, jullie
t diens hand af te breken en die zelve op te knabbelen. En, hartstochtelijk, als wilden zij de ?gewichtige kwestie" daar, al hossende, op dat moment uitvechten, sloeg hun verwarde twist op. Fabulla beweerde, dat zij in zich voelde talent om vrouwerollen te spelen, dat zij stèm had, genoeg om de verste en hoogste toehoorders senarische en zelfs septenarische verzen t
uigen willende, gekrenkte, minachtende tweelingen door; zo? jij, dominus, het niet eens met mij willen pr
ngens vooral, tegen die bluffertjes, die, slaven, het in alles eigenlijk veel beter hadden, dan hij, die nog wel vrijgelatene was. Hij had reeds, de senex, van heél jongen slaaf af, die senex-rollen moeten vervullen: hij had nooit vrouwerollen en nooit rollen van adulescens mogen spelen en dat alleen om zijn diepe, brommerige stem, die altijd brommerig en diep was geweest. Omdat hij een goede senex was, had zijn dominus hem altijd beloond, had hij zich eindelijk vrij kunnen koopen, maar hij behield in zich een bitterheid, hem ingegeven door het van jongs af aan moeten vervullen van ?grijsaards". Het grijnzend masker, dat onding, meer een
iet voor die bedorven, mooie, blonde jongentjes, die nooit slaag hadden gekregen, die precies deden waar
e op klonken, smeet hij ook
r mijn dochter spelen of de meid, die, ik, altijd oude kerel, mijn zoon ontst
nst. Zij voelden er zoo voor, dat zij, eigenlijk nog niet anders dan instinctmatig, vreesden, dat er eenmaal zo? komen een tijd, dat ventjes als zij de vrouwerollen niet meer spelen zouden.... Zij verdedigden hun terrein.
en geld meer bij zich te hebben na hun vooruit betaald herdersuurtje met Flacca, Matta en Prisca.... De drie meiden raasden, omdat zij geen drinkpenning hadden ontvangen na moeizaam werk, beweerden zij, met die dronken kerels.... De slaven-uitsmijters trokken de kerels op straat, smeten ze de goot in, over Nilus' drempel, omdat de straat zoo nauw was. De meiden schreeuwden om recht en dreigden, dat zij naar de ?dilen zouden gaan voo
de goot in. Bij haar rekenbord zat de Alexandrijnsche haastig te
niet te zien, als er in de Suburra een oploop is, maar het uur
len omdat ik met mijn grex te laat in Antiochi? kwam: groote goden, hoèveel boete moe
eker rusten
ten moet de grex. Morgen moet ik naar de ?dilen.
g....! En er is nog
t in je hoek. We zullen eerst nog dien onverzadigbaren ezel van jullie wat hooi geven, opdat hij de Suburra in den vroeg
gegil. Maar Nilus' deur, plots, kwakte toe. Twee Gallen, buiten gesloten, smeekten, bonsden op de deur, werden nog even binnen gelaten. Toen, meêdoog
Of zij nu eindelijk hun bek zouden h
. De verwarring der smalle bedden langs den muur, der lange banken, der tafels en schabellen in die gelige weifeling van licht door grauwigen dwalm heen, die op trok, schemerde vet, oversausd en met roode plassen als overbloed.... Over den steenen vloer slingerde de afval d
ruit Nilus' slaven de amforen hadden genomen en naar den kelder gebracht, blikte de godin Isis neêr. Zij had haar zelfden welwillenden, goedmoedigen, moederlijken godinneglimlach, neêr glanzende in den geel doorlichten, verijle