Stanley's tocht ter opsporing van Livingstone / De Aarde en haar Volken, 1873
de gouverneur der arabische kolonie, hield mede daar zijn verblijf, en noodigde mij uit, hem naar zijne woning te vergezellen. Eene dichte m
taal werden heete koekjes gepresenteerd. Ik had nog niets gebruikt, en daarbij grooten trek; de gouverneur zal zich waarschijnlijk wel verwonderd hebben over het gemak, waarmede i
t gij rooken?" vro
Arabieren
a den eten, om de spijsve
ga gerust
n de reis; nieuws van Zanzibar, van Maskate,
lim, "die Hadji Abdallah, die hier zoowat
hij is tegenwoordig consul te Damas
d? jammer! jammer! het
, "zeg mij eens,
eet ik
t Speke, en later met Grant. Hebben Burton en
maar te
, en niemand kan het mij zeggen. Toch noemen de drie reiz
bij hunne komst stilhielden, aldus genoemd. Zeker is het, dat ik hen meermalen bezocht heb, en dat de beide huizen, waarin zij toen v
amelijk eentonige vallei gelegen. Voor de deur mijner woning,
; daar zijn de magazijnen, de keuken, de gevangenis. Hier kunt ge de Arabieren ontvangen. Deze vertrekk
e behoorlijke plaats hadden gekregen, zette ik mij aan den maaltijd, die door slaven voor mij was gereed gemaakt. Na den maaltijd verschenen weder eenige slaven, die mij vijf vette ossen, a
enoemd, is de voornaamste arabische nederzetting in het binnenland van Afrika. De stad telde toen meer dan duizend
id dankte ik de schitterende geschenken, die mij den vorigen avond waren geworden. Zij waren allen zeer vermogend, en leefden op grooten voet. De vlakte van Tabora, hoewel arm aan boomen, is bij uitnemendheid vruchtbaar; overal ziet men weilanden met vee, of akkers met rijst, sorgho, ma?s, gerst, sesam of
etsbeduidend: eenige vragen naar mijne gezondheid van hun kant, dankbetuigingen van mijn
Ik begaf mij eerst naar de woning van Ben-Ali: een dorp in het klein, eene verzameling van tembés en hutten,
, had zich, door allerlei middelen en streken, tot den hoogsten rang weten te verheffen. Eenige gelukkige ondernemingen, waarbij zijne volgelingen zich hadden verrijkt, hadden zijn gezag bevestigd; en sedert kende zijne vermetelheid geene grenzen meer. Hij had zijne vernielende strooptochten uitgestrekt tot aan Oevinza en Oekonoego; laatstelijk had hij twist gezocht met Mkasihoua, vorst van Oenyanyembi, en nam het nu den Arabieren kwalijk, dat zij w
nyam
en zeer duidelijk te verstaan gegeven, dat hij de Arabieren zou verjagen en Oenyanyembi veroveren. Het gold nu de vraag, wat men doen zou. Hoewel een enkele nog tot
hulp aan; mijne bagage zou te Mfoeto achterblijven, onder de hoede van enkelen mijner manschappen; de anderen
ven vaarwel te moeten zeggen om te gaan vechten, en misschien den dood op het slagveld te vinden. Maar nu zij eenmaal op marsch waren, kwam hun strijdlustige nat
rop waren hier tweeduizend-tweehonderd-vijftig manschappen bijeen, waarvan vijftienhonderd van vuurwa
ten begroet, waarop ons leger dapper antwoordde. Het was een wonderlijk gezicht, die schutters met onbegrijpelijke vlugheid als kikvorschen heen en weer te zien springen, nu ter zijde, dan naar voren, straks weder naar achtereen. Toch was het gevecht er
het meer
e?lyankoeroe, alles te vuur en te zwaard verwoestende. Saoud-ben-Se?d en twintig andere jonge Arabieren sloegen, aan het hoofd van vijfhonderd man, het beleg voor deze laatste plaats, waar zij meenden dat Mirambo zich ophield. Reeds des morgens vroeg was ik naar Ben-Selim gegaan,
tere tijdingen meldden ons, hoe de zaak zich had toegedragen. De Arabieren hadden zich, na korten tegenstand, al spoedig van Voe?lyankoeroe meester gemaakt. Zij waren reeds op den terugtocht, honderd olifantstanden, twee- à driehonderd slaven en zestig balen katoen als buit medevoerende, toen Mirambo en zijne krijgslieden, in het hooge gras we
g ruim voldoende waren, en dat de oorlog moest worden voortgezet; maar de koorts dwong mij op mijn leger te blijven, en beroofde mij weldra van alle bewustzijn. In den namiddag kwam mijn bediende Sel
verdwenen. Ik zette mij op mijn ezel, en draafde heen. Zoodra ik de Arabieren wederzag, verweet ik hun hun lafhartig ge
mijne keus op dezen of eenigen anderen weg vestigen kon, moest ik nieuwe dragers vinden: want mijne tegenwoordige pagazis beschouwden hun diensttijd als ge?indigd, en de dood van vijf hunner had hun ijver merkelijk doen bekoelen. Mijn toestand was inderdaad moeilijk geworden, want de Voeanyamoe?si willen in oorlogstijd nooit op reis gaan. Toch wilde ik de zaak nog niet opgeven: te minder daar ik begreep, dat indien Livingstone zich nog in Oedsjidsji bevond, hij
als de bediende, dien ik bij hem gelaten had om hem op te passen. Hij
d nog steeds aan. Mirambo had, met tweeduizend man, Tabora van de eene zijde aangetast; terwijl een duizendtal Voeatoeta, door de hoop op buit aangelokt, de stad op andere punten bestormden. Tegen den middag kwamen gansche scharen
g man bijeen, die ik op de verschillende punten verdeelde, waar een aanval te duchten was. Maar ook de volgende dag ging voorbij, zonder dat wij iets van Mirambo gewaar werden; hij was naar Kazima getrokken, een vlek twee mijlen ten noordwesten van Tabora gel
ndernemen. Shaw deed niets meer: hij zat letterlijk roerloos, als een beeld, onbestemd voor zich heen te staren, zonder een hand uit te steken. Ik bad en smeekte en dreigde en vleide: niets hielp, hij bleef in dezelfde werkeloosheid verzonken. En toch was hij eens zoo vlug
ou worden versneld, had ik de vracht van ieder man tot op vijftig pond verminderd. Te Koe?hara liet ik de goederen achter, die ik eerst op onze terugreis zou noodig he
ige streek, kwamen wij te Kigandoe, waar wij onzen intrek namen in een oud, verlaten kamp. Bij den ingang der palissade, liet Shaw, die de gansche reis over geklaagd had, zich op den grond nedervallen, en bleef onbewegelijk zitten. Toen ik hem aansprak, antwoordde hij schreiende, dat hij naar Koe?hara wilde terugkeeren. Ik trachtte hem van da
ekte heuvelreeksen verhieven zich in onafzienbare lijnen boven en achter elkander, allengs wegsmeltende in de doorgloeide, trillende atmosfeer, die, op zekeren afstand, alle voorwerpen als met een blauwachtigen sluier omhulde. Dagen en weken achtereen ging
en. Selim, mijn getrouwe Selim, die mij van Jeruzalem had vergezeld, en mij de uitnemendste diensten bewezen, werd zoo ziek, dat wij in een der dorpen eenige dagen halt moesten houden, om hem althans eenigszins tot z
van Manyema gekomen.-Een blanke?-Ja.-Hoe is hij gekleed?-Zooals gij.-Is hij jong?-Neen, het is een oud man, met een grijzen baard.-Is hij nog te Oedsjidsji?-Geen acht dagen geleden hebben wij hem daar nog gezien.-"-Hoezee, dat was Livingstone! Nu haas
(Zie bla
land moesten wij van de schraapzuchtige en bedriegelijke hoofden koopen door het betalen van buitensporige schattingen, waaraan ik mij zeker niet zou onderworpen hebben, ware h
in Oedsjidsji, waar wij met groote vriendelijkheid ontvangen werden. Wij slaan ons kamp op. "Haal mijne nieuwe kleederen uit
oeting me