Eene Gekkenwereld!
urige dingen hij te Gheel had gezien en vernomen; hij verborg hem daarbij niet, hoe onuitl
kken allengs in des fouriers gemoed zelf verzwakten; en hij had de krankzinnigen van Gheel waarschij
d daar een bevel van den generaal afgelezen, welks voorname inhoud was, dat de twee Compagnies morgen naar G
aan. Wat? zij moesten te Gheel gaan logeeren? Te midden der zinneloozen leven, en ongetwijfeld onder het
elijkheid niet te ontsnapp
vond hij gemoedssterkte genoeg om zijne bekommerdheid te overwinnen.... en het was tamelijk licht van hart, dat hij, des anderen daags 's mo
de laatste huizen der gemeente door een gedeelte der
n zij de kerk van St. Dymphna en d
door zinneloozen,-meest kinderen,-die met papieren hoeden op het hoofd en hou
s weder; en dewijl er van alle kanten nog anderen kwamen toegeloopen, was het wel zichtbaar dat men ze moeilijk zou kunnen verdrijven. De gansche troep, officiers en sold
en toen eindelijk de compagnies voor het gemeentehuis stilhielden, waren zij omringd van eene wolk dansend
en zich over de Markt verspreiden om hunne herberg op te zoeken. Niet zelden kregen zij, zonder het te vermoeden, eenen zinnelooze tot leidsman,
elijke zijde, werd den sergeant-majoor en de
oeliet op eenen voorhof te zien, waar de mesthoop, karren, egge en ploeg aantoonden, dat hier, evenals bij vel
, doch met minzaamheid onthaald door eene doch
binnen, en weest zoo goed ons te volgen; wij gaan u maar seffens
een klein meisje,-rondom den wijden schoorsteen zaten: zinneloozen ongetwijfeld, want in hunne blikken of in hunnen lach was iets verwilderds of iets dwaas. Boos of
n krankzinnig!" zuchtte d
enschte prinses," zeide de
ere zotten?" vroeg
lik hebben wij er maar acht. Het zijn gelukkiglijk stille, rustige
officiers tot tijdelijk verblijf was best
oet op de zotten letten; mijn man en mijne twee zonen zijn aan den veldarbeid. Misschien zoudt gij kunnen denken, dat wij niet veel naar u omkijken; maar, wenscht gij iets, zegt het. Kan het zijn, wij zullen het u oogenblikkelijk geven, met veel plezier. En wat de uitdee
bedankten haar voor
ddag en de reis heeft misschien uwen eetlust opgewekt. Komt beneden, mijnheeren, zooha
n lieten de vro
in vroolijk scheen de fourier. Toen zijn gezel hem de reden dezer koelheid vroeg, bleek het, dat de prinses Ermelinde
ijden te sidderen, mij niet voorstellen, dat zulk jong meisje, die waarschijnlijk tot eene goede familie behoort, voor gans
linkend als een porseleinen poppenkop? Ik geloof, dat gij scheel ziet. Is het mogelijk, zulk spook
ndoen? Maar het is alweder een eerste indruk, die spoedig zal voorbij zijn.... Laat ons nu beneden gaan en de hesp
de huiskamer, tevens tot keuken dienende, en waa
die alleen was om hen te onthalen. "Gij zult m
aarschijnlijk zonder het te weten, nog om naar den leunstoel bij den sch
t zij u, ten minste dezen morgen, niet zouden storen. Anders gaan en komen zij vrij door ons huis, in den hof en zelfs op straat. Het zou wreed zijn, niet waar, de ongelukkige
jten, moesten zij voor ons een oogenblik hunne v
ldaten zien, maar onze Beth is de moeder der zotten; op den klank harer stem of op eenen wenk van haren vinger, gehoorzamen zij goedwillig, ja, zelfs de reus Carabos,-zooals de prinses Ermelind
innelooze reus?" mompelde de four
en, voor geen geld der wereld nam ik hem in den kost. Gij zult hem zien, mijnheeren,
g met hare keuken. Zij stelde eenen ziedenden pot op de heete
gen aangaande de krankzinnige juffer, welke bij hunne komst in den leunstoel had gezeten, en
r te zijn, die verwenscht is door eenen machtigen toovenaar, en in eenen kuil onder den grond moet zuchten en tranen storten, totdat haar verloofde, de prins Arthur, haar komt verlossen. Maar zij en die arme Arthur zijn wel te beklagen; want om haar te kunnen redden, moet hij eerst den reus
arme meisje?" v
ets mogen wij haar weigeren, noch kostbare kleederen, noch uitgekozen voedsel. Zij heeft eene kamer voor haar alleen en wordt er gediend als eene welheb
blinkt als ware het gevernist!
Ermelinde zich niet alleen het blonde haar met
elijden werd.-Eene weeze, jong, rijk en schoon.... en verzonken voor altijd in den donkeren kolk der zinneloosh
sergeant-majoor, ze
d geworpen. De anderen, welke gij nog niet hebt gezien, zijn ten eerste de reus Carabos, van wien ik u reeds heb gesproken; ten tweede Baptist-de-vogel, een professor der cijferkunst, die uit eenen ballon gevallen is en meent in de maan te zijn geweest. Hij zal u van zijne reis de ongelofelijkste dingen vertellen, indien gij maar wilt luisteren; t
jk geenen neus?" lach
t dat het een houten neus is, dien men haar heeft opgezet. Ook trekt zij er gedu
bekomen, stonden de onder-officieren van tafel op. De sergeant
vrouw vaarwel tot den midd
grillen of dreef hen achteruit, zoohaast zij hun lastig werden. Ook de fourier begon te ondervinden, dat het gezicht dezer onnoozele of dolende me
en te hebben doorgebracht,-weder te huis kwamen, vonden zij de liede
zonen, mannen met breede schouders en eel
emd voor Beth, de moeder der zotten, die met eenen wenk harer oogen den reus Carabos kon doen gehoorzam
van tafel op en verdween in eene nevendeur, langs waar hare zuster, een oo
or eenen stillen "goeden dag, mijnheeren," de twee onder-offici
e eetlust wat gestild was, en zij nu en dan de nieuwe kostgasten aanzag, stonden dezen niet weinig verbaasd over de indringende vastheid en de beheerschende kracht van haren blik. De fourier bovenal,
g haar de sergeant-majoor met een glimlach, d
ster der zotten, inderdaad
oo geheele dagen
jn plicht,
eurige
em volbrengt m
niet vervaa
nze zotten zijn zac
ons nogtans van ee
em gedoopt beeft. Die ligt aan kete
ekering; maar indien hij bij
zijde over den vloer buigende, wees zij
"met mijne oogen en met zulk teeken van mijnen v
druk op het gemoed harer aanhoorders deed. Hare ouders en hare broeders schenen trotsch over hare stoutmoedi
van paarden die in den stal tr
e nabijheid te weten, kan alleen hem bedaren. Ik ga den ongelukkige zijne boeien afdoen. Indien de heeren lust hebben om onzen armen Carab
ween in de
zich met de zotten had te bemoeien, noch dag noch nacht; want Beth sliep in het gedeelte van het huis, dat voor de zotten was bestem
emerking van den sergeant-
schapen alsof het hare eigene kinderen waren. Hare goedheid en haar engelachtig geduld hebben zelfs in den reus Carabos,-die anders van den mensch niets heeft dan eene verre gelijkenis,-een gevoel van dankbaarheid opgewekt. Zoo is onze Beth van kindsbeen af, mijnheeren, tusschen zinneloozen opgevoed,
f van goesting," mompe
het bitter lot dezer arme, dolende zielen te verzachten. Wel zeker moet zulk verborgen werk der hoogste liefdadigheid
am ontroerd de hand van den
, of hun daarbij nog een deel van zijn hart te geven en ze te troosten, waar het mogelijk is. Onze Beth doet meer: zij aanschouwt die kamers, daar achter, als ha
onen gevolgd, de kamer uit, om den onderbroken veldarbeid te hervatten. Oo
koffie te drinken; maar gij zijt waarschijnlijk jongens uit de stad. Kan ik u plezier er me
u evenwel niet te veel moeite was? Een kopje koffie na het middagmaal en een
k, en de onder-officiers, half achterover op hunne stoelen liggende, bliezen wellustig de blauwe rookwolkjes in de lucht en redekavel
ogels. Zij keken om en zagen eenen ouden man, met eenen blauwen kiel aan het lijf, die, met de
rt gij ze niet? Ze hebben weder jongen. Nu zijn er a
n waarlijk uit de maag van den armen man op te komen; en het kon niet anders, of hij had d
en zinnelooze; maar dewijl hij gedurig hetzelfde herhaalde en er uit hem niet anders was te
s te halen. Zij vatte den krankzinnige lachende bij den schoude
muizen op straat en doe ze een luchtje sc
ch weder naar het schommelkot richtende. "Geviele het dat hij terugkeerde of
met kleine sprongen rondom de kamer huppelde, terwijl hij de armen in de lucht sloeg zooals een vogel met zijne vle
de sergeant-majoor, die zich herinnerde
g naar de maan!" antw
ijt er reed
aartoe: het deugt h
uit te slaan, dat gij mee
t is slechts een verschil in de vereischte kracht. Bij mijne vorige
jt gij de eerste maal t
ng aan als een professor die zijne les gaat geven, haalde een stuk wit krijt uit den zak en teekende daarmede o
r aan elkander gehecht, doet maken, bekomt men eene klimkracht van honderdduizend pond. Dit is juist wat ik heb gedaan.... en op eenen schoonen morgen ben ik in de hoogte gevlogen met zulke schrikkelijke snelheid, dat mij hooren en zien verging, en ik in eenen duizeligen slaap geraakte, totdat ik eindelij
evallen? Dat moet uwe arme knoken geene deugd
de zeepbellen, waarmede de kinderen hier spelen; maar zij braken niet, namen vloeiende allerlei vormen aan en waren rekbaar als gom-elastiek. Ik kroop over hunne oppervlakte tot bij den boord der rivier; maar daar zag ik op den oever geheele rijen leelijke menschenhoofden op de aarde liggen, en deze hoofden lachten of grijnsden mi
nieuwsgierig; kom, vertel ons
aanhoorders bijna onverstaanb
. De Unakaus hebben lange, breede olifantsooren, en daarachter groeien nu en dan kleine harde bolletjes, welke zeer jeuken en hen verplichten, ze af te krabben. Valt zulk bolletje op eenen gunstigen grond, dan zwelt het allengs en schiet eene soort van wortels. In den beginne, gelijkt het een waren paddestoel of champignon; maar de paddestoel krijgt oogen, mond en ooren, en wordt op den duur een menschenhoofd, dit is te zeggen Unakau-kop. Zoo blijft hij groeien en in de hoogte schieten gedurende ongeveer twintig onzer aardejaren; dan geraakt hij los en leeft tusschen zijne mede-Unakaus gedurende veertig jaren, waarna hij weder wortelen in den grond schiet en, twintig andere jaren, immer kleiner en kleiner wordt, totdat hij eindelijk geheel in de aarde terugkruipt, zonder dat er iets zichtbaars van hem overblijft.... Deze Unakaus, alhoewel grooter dan wij, wegen bijna niets; zij gaan niet: zij maken sprongen van honderd voet hoogte en meer, en zijn zoo licht, dat ze bij winderig weder zich aan bergen of boomen moeten vastleggen, om niet als stuifzand in de lucht op te vliegen. Daartoe zijn hun die lange staarten gegeven. Hun eenig voedsel is het ongedierte, dat op de boomen leeft; maar in stede van rupsen en wormen, bestaat dit ongedierte in vier o
nen jongen, die sprakeloos tot bij den schoorsteen naderde, het kussen in d
pelde de zinnelooze met spijtig ongeduld.
dwerg Topaas, die den sleep van haar kleed veinsde te dragen. Zij naderde den leunstoel en liet er zich zachtjes op nedergaan. De dwerg,-een krankzinnig geboren
an: op het gelaat van den sergeant-majoor zweefde een glimlach; h
e blauwe oogen, een fijnen mond, en wangen welker zuivere gladheid bijna onnatuurlijk scheen. Daarenboven waren hare kleederen n
s was zoo onafkeerbaar op de prinses Ermelinde gevestigd, dat zij niet meer luisterden. Ontevre
de oogen der prinses tranen begonnen te vloeien. Met eene zachte stem,
ongelukkig en hebt veel ver
eantwoord; het meisje
l nadruk en begeesterde stembewegingen, als
heeft ontstolen. Hoe zou uw vaderhart bloeden en schrikken, indien gij wist, dat ik hier verwenscht zit in den kuil van den zevenhoofdigen draak, bewaakt, geplaagd, gemarteld door den wreeden reus Carabos, en voor eenigen troost niets hebbende dan den trouwen dienst van onzen goeden dwerg Topaas!... Zal er dan nimmer een einde komen aan mijn akelig lot? Zal ik verouderen in dezen duisteren afgrond, zonder u nog
ranen op te houden. Geheel koel kon de sergeant-majoor bij dit tooneel van smartelijke geestver
verliezen. Den eenen dag of den anderen, zal uw vader on
het krankzinnige meisje, met eenen lach van geluk op het ge
n om wraak huilen. Ach, het is eene moeilijke taak!... Arthur, mijn lieve Arthur, zie wel toe, dat gij zijne zeven koppen in eens afslaat; want anders groeien ze oogenblikkelijk weder bij; er kwam geen einde aan en gij zoudt in den onmogelijken kamp bezwijken. Daar is hij, daar is het gruwelijk monster! Zie t
uding, als verging onmiddellijk in haar het geheugen van
is mij onmogelijk," zuchtte de fourier opst
ander blauwboek van buiten geleerd. Mij dunkt, ik heb zoo iets van mijne grootmoeder hooren vertellen, toen ik nog ee
or het appèl van vier uren, den toestand der wapens onzer c
k: vijf min
el ik mij in het geheel niet ges
arme prinses te denken; dit zal haar ongelukkiglijk weinig baten. Het is met haar ge
er stuurde nog eens eenen blik vol medelijden tot de k
en; maar zijne geschokte verbeelding voerde hem weder beneden, in tegenwoordigheid der prinses Ermelinde. De pen