Lente
ch verdronken had. Hoe hij zich verdronken heeft, heb ik, doo
s: onafgewend bleven zijn oogen strak ten gronde kijken, op de tippen van je laarzen. Iets buitengewoons moest hem dwingen of verlokken om ze even schuchter op te slaan; en dan zag je, als in een weerlicht zoo vlug, twee kleine, sombere, glanslooze ballen, als waren zij uit hoorn gesneden; twee doffe ballen zonder licht noch leven, behalve iets,... iet
huw karakter, of waarom was het ook?... althans, de menschen in
tweg: "den Binder". Hij woonde in een zijstraatje, en was getrouwd met een mager, houterig, gebogen vrouwtje, d
er", teuveren?" kwamen de jonge kerels haa
effelijke meinschen durve komen affronteeren in ulder eigen hui
n kwelde ook onophoudend Sieska's eigen leven. Want,-en dat was wel het aller-ergste,-ook zij geloofde dat "den Binder" met den duivel omging en kon tooveren;
, of as ge kleine kinders die ou niets misdoan 'n hen doe ziek worden en stirven! In 't kot moesten z' ou steken! ou leven lank in 't kot! gie kalf woar da ge stoat! Joa moar, wach moar! T'n zal azeu nie blijven duren!
maakte zich niet boos; hij stond daar maar, roerloos en als 't ware machteloos geslagen, zijn angstwekkende oogen strak ten gronde; en hij antwoordde slechts
zeg ik ou! Ge zij zot!
't spottend-grinnikend gepeupel staan: en daar begonnen weer de scherpe dreigementen en verwijten; en dat 't een schande was, en dat het zoo niet blijven duren kon, en dat de overheid er zich mee zou bemoeien, dat alles vergezeld van verontwaardigde blikken en sidderend-gebalde vuisten naar het win
zeg ik ou! Ge zij zot!
n en hun twijfel was vol wantrouwen en vrees. Waar hij schuchter op de boerderijen kwam om drooge brem of teenen te koopen, werd hij liefst niet binnenshuis, noch in stallen of schuren ontvangen. Men kon nooit weten! Boer of boerin liepen hem haastig bij het hek of nog bij
der leed, dat wist geen mensch. Niemand vroeg er hem naar, en hij, de doodmelancholisch gedrukte en schuchtere,
waar het gebeurde en heb he
toe. Hij had zijn jas en schoenen uitgetrokken, zijn bril was weg, zijn armen, in witte hemdsmouwen, met slijk bezoedeld, hingen slap langs zijn lijf. Zijn pet di
dden. Een kruiwagen gehaald, het lijk er op gelegd, met een paar baalzakken bedekt, en, onder geleide van d
ren open, winkelbelletjes rinkelen, man
ei, meer en meer gaat hij lijken op een machteloosbedwelmde dronkaard; en zijn pet zakt zóó scheef, dat ze weldra op zijn linker oog en op zijn neus staat, den rechterkant van 't hoofd met kalen schedel half ontblootend. 't Gepeupel joelt en lacht er om, en kwinkslagen klinken. Met een bruusken duw z
uwen met slordige haren en slonsige kleeren, die kleine kinderen op den arm dragen. In 't openstaande deurtje van den Binder verdringt zi
-Al die vragen kruisen door elkaar, maar niemand kan oph
vóór het deurtje stil. Twintigtallen stroomen toe, dringen zich trap
met den kruiwagen is meegeloopen, herhaalt nog eens, voor
mt veurbij. "Dag Binder!"-zeg ik.-"Dag," antwoordt hij.-Hij goa 'n endeke langs de voart en al mee ne kier blijft hij stoan en doalt den troakel af, rechte noar 't woater toe.-"Wa betiekent dà verdeeke!" peis ik mijn eigen. "Wa goat-ie hij doen?"-"Wacht-e kier, voader, zeg ik azeu; ho
uwsgierigen, verwonderd dat de
j in 't woater," herh
an as hij in 't woater lag?"
oan kijken. Hij es mee zijne kop weere boven gekomen; hij hè gebloazen lijk 'n katte en mee zij
erd om d'r hem uit t' hoa
g dat hij nie mier boven 'n kwam ben ik van de schroage gekropen en voader es bij zijn
an "den Binder", waar het steeds als een mierennest krioelt, hoort men eensklaps een klagelijk g
spijten van heuren "Binder!" zeggen