icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
De Kerels van Vlaanderen

De Kerels van Vlaanderen

icon

Chapter 1 No.1

Word Count: 8883    |    Released on: 30/11/2017

almden de plechtige tonen van eenen lofzang b

scharen nedergeknield; want nu en dan riep het gerin

stilte dan het aanhoudend geschreeuw eener vlucht zwarte kauwen, die daarboven, op meer dan vierhonderd voet hoogte, de lu

n graten ten hemel, en hief het teeken der verlossing zoo hoog boven de stad, dat

e wijl op de statige galmen die in den tempel herkl

de met den elleboog er tegen en bleef zoo, half glimlachend, naar de kerkdeur blikken,

j regelmatige wezenstrekken en diep zwarte oogen mocht hij sommigen toeschijnen als niet beroofd van zekere schoonheid; maar zware wenkbrauwen en scherpges

en stikwerk In diepe gedachten was hij verslonden. Had in het eerste een glimlach van blijde verwachting de harde plooi zijner lippen gematigd, nu toch schoot er insgelijks eene bedroev

lieden uit de kerk-en de glimlach verscheen weder op des ridders mond, terwijl hij verde

zijn; want uit de nauwe tempeldeur stroomde ee

niet aangewezen, hunne trotsche houding en de dienaars welke hen ootmoedig volgden waren to

van donkerkleurig laken, meest zwart of bruin, waarboven, aan eene

waren, kon koopen en verkoopen,-waren gekleed in ongebleekt linnen of in grof roest

tbaar mes geweest. Het teeken hunner slavernij bestond in de berooving van alle verdedigingsmi

jaard ridder met zijne dochter uit de kerk kwam en bij de

enige stappen rondom hem en keken stil en verbaasd op de

as weduwnaar; zijn eenig kind, hem dierbaar

rschen, was zij echter nog zeer jong. Dit getuigde het donzig waas op hare beroosde wangen, de zoete sch

lde geven, en dan ontschoot aan dit helder oog eene vonk van gemoedskracht die de omstanders met

genblik eene oude burger

! Prachtige Kerlinne va

waarvan de mouwen integendeel wijd en afhangend waren. Haar golvend zwart haar was boven haar hoofd met eenen witten

, naderde reeds om hare jonge meesteresse te vergezellen toen eensklaps de man, die op het

erlia. Welkom, welkom! Hoe verblijdt het mij u beh

Disdir Vos?" schertste Segher

beminnen", antwoordde Disdir, terwijl hij met

. Ik ben slechts gisterenavond van den zeekant teruggekeerd en moet onmiddellijk bij den proost van St-Donaas eene gewichtige boodschap gaan vervullen. Indien gi

Disdir Vos binnensmonds terwijl zi

uw keerende, vroeg hij

mt toe,

nog ooit het wo

, stamelde zij, "maar, ik bid u, geef deze moei

de richting naar den Dyver; Dakerlia, door hare meid gev

p haar; zijne borst zwoegde en zijn blik ontvlamde, als bereidde hij zic

hollen toon, die van zijne ov

nen wat onverwinnelijk gevoel voor u in mijnen boezem is ontstaan. Gij hebt eerst ongevoelig den spot met mijn lijden gedr

elde Dakerlia op strengen to

heb ik de hand zijner dochter gevraagd, en hij heeft ze mij toegestaan op voorwaarde dat ik

aan zulke dingen te den

eeft mij begunstigd: wij zijn alleen. Ik wil u mijne bekentenis herhalen, al dreigde mij daarom de dood zelf. Ja, Dakerlia, ik bemin u; niet zooals

maagd. "Wat gij zegt, he

sdir voort. "Wees toch genadig, Dakerlia; red mij uit deze hel van

zulke taal?" morde de jo

j, om Gods wil,

liegen,

dus geene de minste vonk van geneg

sje, "maar het gevoel dat gij van mij eischt, mher Disdir, is iets dat zich niet laat gebieden, gij w

het hoofd op de borst vallen en stap

leden, en hij sprak tot de maagd op z

en gewaard. Ik heb gedwaald als een verloren geest, u zoekende in de straten, in de bosschen, in de woestijnen; en overal klonk mij in de ooren het onverbiddelijke "neen, neen!" dat gij mij

iegen wil ik niet", zuchtte

"Zelfs geene genegenheid genoeg om mij uit medelijden te bedriegen! Welaan,

elk ridder, welk vrijgeboren man zou eene vrouw door ge

t geene wetten. Wat mij verhindert, wat m

en wat schaamtelooze taal gi

schonk mij

keus. Hij heeft niet verzuimd het u uitdrukkelijk te zeggen. Daarbi

p in de oogen en vroe

j. Ware uw hart vrij, gij zoudt niet zoo onmeedoogend voor m

ofd der maagd. Zij voelde zich gekwetst, a

agen? Zijt gij een eerlijk ridder en een Kerel? Waarom vergee

urf sp

j!" gebood de jonkvrouw

in uw hart de minste plaats te vinden, omdat hij het geheel vervult. Robrecht Snelhoge, niet waar? Hij

onderbrak de maagd met gramschap. "Ga uwen weg;

e beefde onder den vertoornden blik der maagd. "La

eerbiedigen; en wij zullen zien of gij den ouden krij

uisten wringende. "Gij veroordeelt mij tot eeuwige wanhoop

keerde hij zich om en liep met

in pijnlijken twijfel. Niet omdat de laatste woorden van mher Vos haar verschrikten; want zij kende hem als een grootspreker wiens overdrevene

uldiging ongetwijfeld op een ijdel vermo

oeder te beschouwen. Ofschoon eenige jaren ouder dan zij, had hij gedurende hare kindsheid wel dikwijls hare spelen gedeeld. Later was hij ernstiger geworden; maar hij was toch zoo goed en zoo minzaam voor haar gebleven dat zij d

en der maagd, terwijl zij lan

poorters waren tamelijk hoog, en de stijlen hunner enge deuren en de omlijsten hunner rondbogige vensters waren met eenen overvloed van gesneden beeldwerk versierd. Het benedengedeelte dezer huizen was in

men ook houten hutten zonder verdiep, zeer laag en onzindelijk

ver de poortershuizen heenkeken, al wat hen omringde te bedreigen en te overheerschen. En waarlijk, zulk sterk slot, te midden der stad zelve opgericht, moest in dien tijd den burgers en onvrijen lieden ontzag

msche bedrijvigheid en de Vlaamsche koophandel; maar zij was tevens het gewoon verblijf van den graaf van Vlaanderen, wiens hofhouding talrijke e

e der beide ridderwoningen, welker gulden weerhanen i

t zij zag er zeer droef en neerslachtig uit; ja, zij vertraagde nog

jna recht er over stond de Steen waar de ouderlooze R

oeken? Onmogelijk!... maar indien Robrecht te huis was en zijn oog haren vreesachtigen

verborgen houden? Het nijdig woord van Disdir Vos was er noodig geweest om haar die geheimenis

getal te verminderen en in duur te verkorten; waarom zij zwijgend was geworden in Robrechts tegenwoordigheid en den blik neder

estigde. Zij meende binnen te treden, want de meid had reeds den ijzeren klopper laten nedervallen; maar ee

e anderen te verbergen? En indien Robrecht niet vermoedt wat er in mijn hart omgaat?... Misschien is hij niet te huis? Ik kan toch niet als eene vijandin afbreken met zij

de meid en

Komt mijn heer vader te huis en vraagt hij naar mij, m

zijde der straat en vroeg eenen dienaar, die in de halfge

; doch toen hij haar meldde dat zijn meester sedert den vroegen morgen reeds was uitgegaan, verlichtt

ne kleine benedenzaal en sch

opschik. Ik zal eene meid bevelen haar van uwe komst te gaan verwittigen. Gelief dus

amer dwalen, elk voorwerp glimlachend aanziende, als begroette zij oude, zeer

, dat hier vroeger leefde, bestond niet meer; de tijd van held

vloer van kleurige baksteenen zijne gebloemde reken uit; boven haar hoofd rustte het verdiep op eiken balken, welker kanten en steunsels versierd waren met schoone beeldingen, schitterend

arduin, en daarboven prijkten eenige ridderlijke wapens, zooals e

er voorwerpen, welke er zich bevonden, van naderbij beschouwen. Missc

ondenheid hield zij eene wijl de oogen er op gevestigd. Zij keek eensklaps bespiedend naar de deur der zaal,

r klein schrijn, met leder overtogen en met gulden inlegwerk gesierd, dat

geesterden blik op deze dooze, legde eindelijk aar

reesde zij dat haar gelispel d

deren, schonk zij hem het kostbaar juweel, en zeide tot vaarwel:'Robrecht, sier daarme

aan; zij duwde de kas toe, keerde terug naar

d; want nog was haar oog helder en een blijde glimlach bleef op hare lippen zweven ... totdat eene

daar zijt gij behouden we

rwijl zij Robrechts zuster omhelsde, "hoe heb ik onverpoosd

as zoo bedroefd en tre

Waarom, vr

, den kastelein Hacket, die u in eenen wagen de Ezelpoort zag binnenrijden. Ik ben vandaag met de zon opg

riendin de hand nemende. "Kom, laat ons zitten en kouten.

om gij zoo laa

e die ik, op zee, aan Onze-Liev

e Heilige Moeder, die u heeft beschermd. Maar, l

innigen dank betuigden omdat zij ons had laten roepen. Nadat ik bijna twee weken nevens haar bed had gewaakt, haar had getroost en verpleegd, werd zij

nezen!" kreet Robrec

als hij, voorgenomen hadden in gezelschap naar Witzand te reizen, eene zeehaven in het graafschap van Boonen[5] gelegen. Dit bracht mijnen vader op de gedachte deze gelegenheid waar te nemen om zijnen broeder te bez

zee? En gij hebt aanvaar

sden over land, en kwamen na vie

nderlings onderwege gezien, Dakerlia? V

et er uit als hier; de lieden zijn er Kerels van ons geslacht en

dus ook vr

en van wapens is hun ontroofd. Zij betalen eene schatting om eene houten kolf tot verdediging te mogen dragen, en die verlaten zij nooit. Daarom noemt men hen de Kolvekerels, en die onrechtvaardige schatting, de Kolvekerlij[7]. Deze menschen, wanneer de vrije Kerels ui

akt gij op de

andeshove[9], op de Vlaamsche kust, aan wal te zetten. Daar wij geen gezelschap hadden om over land terug te keeren en de reis over zee korter en gemakkelijker is, besloot mijn vader het aanbod van den stuurman te aanvaarden, indien ik t

terug van eene zoo lan

iester ze zonder komm

een man; wij zijn

e Witta, onders

mij kiekenvleesch krijgen. Vertel

dorpen welke hij herkende. Zoo voeren wij voorbij eene stad die mijn vader Rembrechtsgat noemde en de priester mij met den naam van Calaisiacum of Kales aanwees. Daar viel, nevens ons schip, een groote vogel uit de lucht, die duikelde en met eenen visch in den snavel opwaarts steeg. Deze vogel was een zee-arend en

Leenheeren Isegrims, dat is wo

en berg aan, schoot als een loodvervige muur voor de zon, ontplooide zich over den ganschen hemel en dompelde ons in eene angstwekkende duisternis. Onder voorwendsel dat het sterk zou regenen, had men mijnen vader en mij naar beneden in de kamer van het schip doen gaan. Daar hoorden wij weldra doffe, doch akelige donderslagen. Het bliksemlicht was zoo hevig dat het ons scheen te willen verblinden. Tot dan besefte ik niet dat eenig bijzonder gevaar ons bedreigde; want het schip lag stil en rustig, dacht mij. Ik geloofde mijnen vader die poogde mij te overtuigen dat hier geene reden bestond om ongerust te zijn, en ik toonde mij zelfs zee

f! Het koude zweet staat mij op het voorhoofd! E

eliefde tegen dezen akeligen dood te beschermen. Zij heeft mijn gebed verhoord. En ik, zoohaast dezen morgen de zon was opgerezen, ben met mijnen vader ter

azend mirakel! Viel het schrikkelijk onweer zoo e

k lijdend, doch bijna bewusteloos. Des anderen daags rees de zon weder aan eenen blauwen hemel op, en ik was geheel genezen. De stuurman liep d

em eensklaps dof en zij

zuster. "Wat geschiedt

.. en oordeel over onze droefheid: toen wij de hofstede binnentraden

, wat

lijk,

e zaal, en de beide jonkvrouwen bleve

eene plaats in zijnen schoonen hemel heeft gegund. Zij wa

d; want gij zoudt niet gelooven, vriendinne, hoe treffend en hoe r

" bemerkte Robrechts zuster, "Het moet te

met een spinrok in den arm, even alsof zij nog leefde. Iemand zeide mij sedert, dat men nevens het doode lichaam van eenen man een naakt zwaard legt en de afgestorvene kinderen met speelgoed omringt....[12] Aan het voeteneinde mijner moei stonden drie schotels, de eene met gebraden vleesch, de andere met gortebrij, de derde met kleine koeken

of, zondig bijg

or de begrafenis had men mij uit de doodenkamer doen gaan; maar men riep mij een half uur daarna terug. Daar vond ik al onze bloedverwanten, vrouwen en mannen, in grooten ernst en plechtigheid rondom de lijktafel. Een stokoud man, met eenen langen witten baard, deed eenige zonderlinge teekens over mijne moei en scheen iets in haar oor te prevelen; dan nam hij de weitekoekjes, brak ze aan twee en gaf den omstanders elk een stuk. Iedereen begon er van te eten. Mijn vader, die mijne aarzeling bemerkte, deed mij de anderen navolgen. Ik mocht niet weigeren de

zeggen dat gij van Heidenen spreekt! En gij hebt aan d

En toch, wat kwaad bestaat daarin, Witta

r schudde afkeu

ia "Waren wij in de Ambachten geboren en opgevoed, wij

m zeide mij eens dat de Houtkerels, die in d

nden die kwaad van hen spreken; maar geloof mij, Witta, de li

rlia. Was de begrafeni

wijgen of wijpalmtakken in de hand. De wijpalm is in Kerlingaland de boom der dooden. Al de mannen hadden lange baarden, die afhingen tot verre op de borst, en aan hunne zi

inderen ter begr

dde op geheel christelijke en stichtende wijze. Maar toen wij op de hofstede terugkeerden, begon daar een feest dat mij eerst zeer verbaasde, doch eindelijk mij, als een vreemd schouwspel, met groote belangstelling de oogen uit het hoofd deed kijken. Men had de groote schuur geledigd en vele banken en tafels er in gesteld. Daar werden nu groote ketels brij, een kalf en twee schapen gebraden en gezoden opgediend. Al deze lieden, mannen, vrouwen, kinderen, begonnen te eten met zulken

is dit?" mompel

ta, dat wij nog, in al onze schoorsteenen, zulk kapelleken hebben, alhoewel wij er nu een beeldje der heilige maagd Maria inzetten ...[15] maar ik ga voort met u te vertellen van het feest. Eindelijk, als dit groote doodenmaal ten einde was, haalde men een paar doedelzakken voor den dag, en al deze mannen met hunne lange baarden, en de vrouwen en de kinderen begonnen te dansen en te zingen, op de maat der speeltuigen, dat ik er schier blind en doof van we

, "dat de Kerels in de Ambach

g en arbeidszaam; maar hunne trotschheid is iets opmerkelijks

dat er een schildknaap was gekomen met eene boodschap voo

liet hare vriendin alleen. Korten tijd daarna

dat hij hem heden voor den middag ten zijnent zal verwachten. Ik denk er nu eerst

achten oproep verrast, murmelde

hiedenissen van den storm op zee en de akelige lijkplech

jn meester welvarend is en reeds dezen morgen,

? Heeft de schalk zu

zoo te hebb

eder is integendeel, sedert meer dan drie

t verdrie

n veinst hij opgeruimdheid; maar evenras vervalt hij in stille mijmerij en murmelt treurige woorden in zich zelven. Nauwelijks waart gij vertrokken, Dakerlia, of mijn broeder werd dus droefgeestig en zwijgend; nu, sedert eenige dagen is zijn v

e jonk ver Wulf, sidderend van het geweld dat zij deed

kerlia. Mher Rijkaard Van Woumen is een zeer g

cida, kent gi

sch is, doch dat misstaat eene edelgeborene jonkvrouw niet.

annen met de Tancmars, onze vijanden, en met de Leenheeren, die d

n hem ten onrechte zulks ten laste legt. Hij hee

t trouwen met Ghijselbrecht Tancmar,

ijk is er geen

ne Kerlinne; het bloed der ver

den scherpen toon van Dakerlia's s

ke onverzoenbare Kerlinne geworden? Men zou gaan vermoeden dat

hoewel hare glinsterende oogen vochtig waren en zij zi

nd op e

ik heb pijn in het hoofd en moe

ar de hand en

st! Maar hoe kan toch zulk onbedui

zal ongelu

t jonkver Van

er onge

aro

zal hem later de eer verwijten die zij meent h

n broeder is r

eten; maar er zijn honderden Isegrims in haar eigen maagschap, die later haar deze verbintenis

rlia zich de handen voor de oogen om de geweldige

eltenis en voelde zich geneigd om de vrees ha

g niet gesloten. Mijn broeder hee

reet Dakerlia met eene vonk

mdat ik meende zijn broederlijk vertrouwen te hebben verloren. Maar, Dakerlia, indien hij verheugd was over de pogingen die de proost van St-Donaas aanwendt om dit huwelijk mogel

het, Witta: men

a, dat hij niet li

jn oom, de proo

toch we

eet gi

eft het

gez

ng, hoe hij met kracht uitriep: Nooit, nooit! Ik mag niet, ik kan niet!... Maar hoort g

el zoekt om aan eene gevreesde ontmoeting te ontsnappen. Zij stapte zelfs na

an mijnen broeder geworden? Hij is toch reeds in den

zaal teruggeweken, of Robrecht

gesteente afgezet, en zijn zwierig kleedsel met kostbaar gouden stikwerk geboord. Konden deze teekenen van rijkdom den eerbied der mindere lieden voor hem

Hij schouwde haar zoo diep in de oogen dat zij beefde onder zijnen blik; maar dan, zijne ontsteltenis meester word

elkom.... Ik hoopte evenwel dat gij nog meer

staarde hem v

, er gaat hier iets gebeuren dat mij verschrikt en doet lijden.

et ontsnapte

ne teedere zuster en eene zoete vriendinne!" zuchtt

er. Gij kunt weigeren! riep Witta. "

plicht jegens Kerlingaland, jegens de vrijheid. Neen, neen. Mijn vonnis is geveld; en ik zelf heb het aanvaard. Hoe di

ren ten gronde vielen. Het hart klopte hem fel bij het gezicht van Dakerlia's

ne vrouw die men niet bemint en vreest nimmer te zullen beminnen ... maar troost u, waarschijnlijk bedrieg ik mij. Placida Van

n vreemde blik. De ridder begreep hem niet, doch dein

lacida zal u ongelukkig

t gij he

t, dat niet kan lieg

noch gebaren het gevoel te verraden dat de bron was van zijn verdriet. Dakerlia zou het in alle geval niet begrijpen, en zulk

sluiten de lastige, de droe

weder uitgaan en mij haasten. Ongetwijfeld wacht men reeds met ongeduld op mij. Kom dezen namiddag

en nam er eene dooze uit welker deks

d van de onbetamelijkheid harer daad, gaf zij ze spoedig terug. Dan bezwijkende onder hare geweldige ontsteltenis,

doffe angstkreet was hem ontsnapt. Hij aanschouwde ha

wig uit medelijden! Er zijn dingen die, wanneer men ze weet, ons zoo rampzalig kunnen maken,

rwijl de tranen nog over hare wa

ontsnapt, zal ik opsluiten in mijn lijdend hart. Wees gelukkig, Robrecht.... O, mijn God, Placida Van Woumen uwe vrouw! Ik zou ze zien aan uwe zijde, op

ls van Witta en riep tuss

eens voor de

j haren stap tot de deur te richten; maar Robre

Maar alle hoop is nog niet verloren. Kerlingaland kan de slachtoffering van ons beider geluk niet eischen. Wees getroost, Dakerlia. Wij hebben in elk

doos op de tafel en

oof had in zijne voorspelling, legde zij welhaast de ha

tno

1

door St-Bonifacius gesticht.... Haar schoone toren, die voor b

ude staat va

2

ne stad eene poort e

3

ke personen sprekende, mher voor mijnhee

4

n gebouwd en met waaktorens voorzien, noemde men Steenen, w

5

maarde zeehaven Witsant, dus genoemd naar het witte zand d

6

Vlaamsch sprak, bewijzen de namen der omliggende dorpen, zoo

7

antes, qui clavati sive vlavigeri a clava dicebantur agnominati, eo quod non licebat eis aliquod genus armorum nisi clavas tantum baju

chronicon, uitgegeven door le Mis Godef

8

vroeger de haven van Bru

9

en van Ni

1

rden

1

js so hadde

en de s

en ende s

ert daer

an der Vl

inaert de Vos, uitgegeven d

, p. 81, wordt deze vogel dus opgegeven: Pandion Haliaet

1

en Heidenschen godsdienst onzer voorvaderen, J. HUYT

1

Kerlingaland noemden." VICTOR DE RODE, Annales

1

sax, sc

1

ande deze Drollen J. HUYTTENS, Me

ert de Vos, haalt de volgende verzen aan

elesen end

en, by necke

den dr

Claim Your Bonus at the APP

Open