De Koran
(Het), VI
an Honei
eren, X
tijging, IV
nis, IV,
, II,
gewichte
wichten, zie
en spanne
), II, 179
II, 180, 181,
I, bl.
ag, zi
an hemel en a
ijf,
hel,
jders van eenen vreemden godsdienst
maten,
en en spel
waterputten van de Th
e dingen, V
oom, VII,
ijken
n de Jode
en van vloeibaar
VI, 147;
n, zie
sel,
t, zie
de duivels,
loovigen, LX
loovigen aan
n acht nemen, X
n XXXIII,
van den zond
ekenis van dat w
van den bui
en aarde,
f II,
lg.; XXII, 20 en volg.; XXV, 29 en volg.; XXXI, 5, 6; XXXIX, 17 en volg. 61; XLIV 43–50; LIV, 41 en volg.; LVI,
nis, zie
g der Jode
uit het para
der vrou
ke zonden,
met insect
fenis,
uichelaar,
hebbenden,
an Abrahams of
nden, XVI
aar den doo
ng, VIII
dienaren door
des profeets
zen niet onteerend, gelijk de afgoden
der weeze
en van zin
rden,
door wind,
(Sommige) zijne e
spotternije
r, XLI
ging bij den
van vrouw
an den troon
de sterren,
van den duiv
ch kinderen verzellen
et bezoeken van den
Gou
afgodendienaars,
II, 226 en volg.; IV,
oederen, zie
iften door Joden en C
ften, zie
tamenten
verbergers der duid
der wensche
g van Gods be
steden,
an tempels, e
Koran, II, 18
gst (De)
n, XII
kzaligen,
en en vrouwen mog
ener nati
wekenen naar Med
ar Ethiopi? en M
el, X
Mekka bij honger
hristenen gereed
rboden spijzen, II,
t in den Koran gel
Ver
s huwen,
den rechten
g, zie
den hals bevestigd, dat wil zeggen elk
Jezus gemaak
e T
odsdienst beli
leedingen
, zie
en; aantal daar
or God bij den val van Ada
, II,
kking Gods
hrifte
XIII, 98; XXXI, 13, 14; XLI, 34; XLII, 34 en vol
r ongeloovig
mensch, X
e die verkrijg
en tegen den o
an den prof
n aalmoezen met onvriende
iezen, V,
ap, zie G
zendheid, waarin d
aanbevole
geschorst i
XIV, 2, 6, 10 en volg., 26, 31,
de mannen ges
haar betreffende
nen ondergeschikt
te wezens,
ich kunnen toon
waaraan zij zijn bl
f van Egypt
eelster
r moet behan
men niet be
overtredingen ge
en ongeloov
feet kan huwen, X
ge LXVI,
III, 28, 29, II, 4
aradijs, L
elijk gedrag,
Aan
veree
isten, C
n het parad
al bestemd voor Gods openb
van een sla
ng; IX bl.
g wordt verkregen, XX
ing ontstaa
eken,
el nedergeda
e W
d, II
Zwa
-Spreken omtren
uwing,
ij is verb
n afgelost,
w van Noach
en van Mahomets grootste
dammen, zi
lsche leer
e, XL, bl
aarvan in het godsdienstige
teekenis daarv
gelding,
ldingsrech
eldingswe
pen, X
(De), XXI,
id tegen Moze
zie Weder
et opgelegde
, 2 en volg. 126;
en op,
ver
lijke),
r vrouwen, z
eloovigen te beoo
t alleen door engelen a
den,
, XXIV; 57–59,
gezicht, II, 136;
enst zedelijke pl
ing, II, 173; V,
raaiing
XLVI,
Salomo onderworp
aangezichten,
, II, 276–2
r, II
er Thamoedie
apostelen ger
harten genom
II, 216;
daarvan,
n om vuur te verkr
ng van een ei
en worden vastgeb
,
s sommigen Je
id, aldaar. Zie
verklaarder, z
XVIII,
og en
aam van Medina,
not; III
XXVI, bl
VII, bl.
Adam uit het paradijs m
, 32; VI, 85;
arias kame
dom, I
od alleen bewus
60–64; XLIV, 43
orts Al
oote koude,
zie Voor
zie
XXV, 55; XXVII, 62
n Griekenland
profeten,
zoon van Mahome
ha, Ze?ds v
De) verbode
Apostel,
ngen, V
lijkbaar lic
, gember,
pers, XVIII, 8
s, zie
XXXI
hte des do
e D
aars in kroppen v
om hen de Moslems wilden worden, van hu
s, zie S
tiphars vrou
nder, waar zij in den loop va
en III
e A
an hen, L
20, 152; XIV,
vergefelijk
ven, I
jden,
k van Gods na
, zie
e), LXIX, 11
Dhafar,
n aan de vrouw, van wel
, zie Rei
inderlooze; bestemming va
, zie
der aard
rgiffenis worden g
Arabieren teeken van
oefd is, LX,